Oefening 1.2 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


τί ὁ δοῦλος τὸν ἀσκὸν οὐ φέρει;
ὁ θεὸς τὸν ὄνον ἀναβαίνει, ὁ δὲ ὄνος τὸν θεὸν φέρει.
ὁ δοῦλος πονεῖ, ἀλλὰ καὶ ὁ ὄνος πονεῖ.
(ὁ) Διόνυσος λέγει· "ὁ ὄνος πονεῖ, ὁ γὰρ ὄνος καὶ τὸν ἀσκὸν καὶ τὸν δοῦλον φέρει."
1  wijnzak: ἀσκός, ὁ.
2  Plaats de ontkenning direct vóór de persoonsvorm..
3  bestijgen: ἀναβαίνω.
4  ezel: ὄνος, ὁ.
5  Gebruik δέ.