Oefening 10.2 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


μένω. Ik blijf.
μένουσι(ν). Zij blijven.
ποιῶ. Ik doe.
ποιοῦσι(ν). Zij doen.
λέγει. Hij zegt.
διώκομεν. Wij achtervolgen.
παρακαλεῖ. Hij roept erbij.
σπεύδετε. Jullie haasten je.
φεύγει. Hij vlucht.
ποιεῖτε. Jullie doen.
ἐσμέν. Wij zijn.
βοηθεῖ. Hij helpt.
προβαίνομεν. Wij komen naar voren.
πάρεισι(ν). Zij zijn aanwezig.