Oefening 13.5 (1-12) 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.



  
Σω.



διὰ τί λέγεις, ὦ Διοτίμα, τὸν Ἔρωτα οὔτε καλὸν οὐτε ἀγαθὸν εἶναι;
Diotima, waarom zeg je dat Eros noch mooi, noch goed is?
ἆρα μὴ

αἰσχρός ἐστι καὶ κακός
;
Hij is toch zeker niet lelijk en slecht?

  05





Δι.





ἀλλ᾿ εὐφήμει1, ὦ Σώκρατες·
Pas toch op je woorden, Sokrates.
οὐ γὰρ ἀναγκαῖόν ἐστι πᾶν ὃ μὴ καλὸν ἐστιν2,

διὰ αὐτὸ τοῦτο3 αἰσχρὸν εἶναι.
Want het is niet noodzakelijk dat alles wat niet mooi is, alleen daarom al lelijk is.
ὁ γὰρ Ἔρως τι μεταξὺ τοῦ καλοῦ τε καὶ τοῦ

αἰσχροῦ ἐστι
.
Want Eros is iets tussen het mooie en lelijke in.

  
Σω.

πῶς τοῦτο λέγεις, ὦ Διοτίμα;
Hoe bedoel je dat, Diotima?


  
Δι.



ἆρα πάντας τοὺς θεοὺς νομίζομεν εὐδαίμονας4 καὶ καλοὺς εἶναι, ἢ οὐ;
Zijn wij van mening dat alle goden gelukkig en mooi zijn of (zijn we dat) niet (van mening)?
λέγεις γὰρ

σὺ τῶν θεῶν τινα οὐ καλόν τε καὶ εὐδαίμονα εἶναι
;
Want beweer jíj dat iemand van de goden níet mooi en gelukkig is?

  
Σω.

μὰ5 Δι᾿, οὐκ ἔγωγε·
Bij Zeus, ík niet.
οὐδένα τῶν θεῶν λέγω οὐ καλὸν εἶναι.

Ik zeg dat niemand van de goden niet mooi is.
10



Δι.



ἀλλὰ μὴν6 Ἔρωτα ὁμολογεῖς δι᾿ ἔνδειαν7 τῶν ἀγαθῶν καὶ καλῶν ἐπιθυμεῖν αὐτῶν

τούτων8 ὧν οὐ μετέχει.

Maar toch ben je het ermee eens dat Eros uit gebrek aan goede en mooie dingen juist naar die dingen verlangt waaraan hij geen deel heeft.

  
Σω.

εὖ λέγεις·
Goed gezegd.
ὁμολογῶ.
Daar ben ik het mee eens.


  

  

1εὐφημέω: eerbiedig spreken, op zijn woorden passen
2 πᾶν ὃ μή καλόν ἐστιν: alles wat niet mooi is
3 διὰ αὐτὸ τοῦτο: alleen daarom al
4 εὐδαίμων. -ονος: gelukkig

5 μά + acc.: bij...!
6 ἀλλὰ μήν: maar toch
7 ἔνδεια, ἡ+ gen.: gebrek aan
8 αὐτῶν τούτων: juist die dingen


  
  
  
(13-18)