Oefening 27.2 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


01. γνῶμεν
ἔγνωμεν. Wij zagen in.
06. ἡγήσῃ
ἡγήσω. Jij beschouwdw als.
11. τραπῶμεν
ἐτράπημεν. Wij sloegen op de vlucht/Wij werden gewend.
02. μείξω
ἔμειξα. Ik (ver)mengde.
07. ἀναστῶσιν
ἀνέστησαν. Zij stonden op.
12. τραπῇς
ἐτράπης. Jij sloeg op de vlucht/Jij werd gewend.
03. ἔλθωμεν
ἤλθομεν. Wij kwamen.
08. στήσωσιν
ἔστησαν. Zij deden staan.
13. συλλεγῶσιν
συνελέγησαν. Zij verzamelden zich.
04. θῶμεν
ἔθεμεν. Wij legden.
09. φυλαχθῆτε
ἐφυλάχθητε. Jullie werden bewaakt.
14. δύητε
ἔδυτε. Jullie doken.
05. θῶμαι
ἐθέμην. Ik legde t.b.v.mz.
10. τράπωμαι
ἐτραπόμην. Ik sloeg op de vlucht.
15. ἀφῶμεν
ἀφεῖμεν. Wij stuurden weg.