Oefening 35.1 

Ga met de muis over een opgave. Er verschijnt dan een schermpje waarop u de uitwerking kunt zien. Gebruikt u een tablet of telefoon, dan kunt u de woorden aanraken.


Zij waren verlaten.
Jullie zijn in verwarring gebracht.
Gegeven zijn.
Jullie waren bewaakt.
nom. plur. F. δηλόω. duidelijk maken.
Opgesteld zijn.
Wij zijn/waren gedwongen.
Ik ben aangetoond.
Jij bent aangekomen.
Zij (F.) zijn uit het veld geslagen.
Het was nagestreefd.
Getoond zijn.
Het was gezegd.
Wij zijn geroepen.
nom. sing. F. παρασκεύαζω. klaar maken, voorzien van, organiseren.
Het is gedaan.
nom. plur. M. συλλέγω. verzamelen.
Gevreesd hebben.
Gemeend zijn.
Jij had gemeend.