Homeros, Ilias III 438 - 446

μή με, γύναι, χαλεποῖσιν ὀνείδεσι θυμὸν ἔνιπτε.

νῦν μὲν γὰρ Μενέλαος ἐνίκησεν σὺν Ἀθήνῃ,

κεῖνον δ᾿ αὖτις ἐγώ· παρὰ γὰρ θεοί εἰσι καὶ ἡμῖν.

ἀλλ᾿ ἄγε δή, φιλότητι τραπείομεν εὐνηθέντε·

οὐ γάρ πώ τότε μ᾿ ὧδε γ᾿ ἔρως φρένας ἀμφεκάλυψεν,

οὐδ᾿ ὅτε σε πρῶτον Λακεδαίμονος ἐξ ἐρατεινῆς

ἔπλεον ἁρπάξας ἐν ποντοπόροισι νέεσσι,

νήσῳ δ᾿ ἐν Κραναῇ ἐμίγην φιλότητι καὶ εὐνῇ,

ὧς σεο νῦν ἔραμαι καί με γλυκὺς ἵμερος αἱρεῖ.


annotatie

*

Aegidius Timmerman, 1931

"Tref mij toch niet, o vrouw! in de ziel met uw bittre verwijten,
Nú overwon Menelaus mij wel met de hulp van Athene,
Maar een andermaal doe ik het hèm, want ook òns helpen Goden.
Kom! laat ons nu maar te bed ons te zamen in liefde verenen,
Want zoals nu, heeft nog nooit de begeerte mijn zinnen beneveld,
Zelfs niet, toen ik U pas uit het lieflijke Sparta geschaakt had,
Varende over de zee in de diepte-doorklievende schepen,
Toen wij elkander op Kranaë, 't eiland, in liefde omhelsden.
Zó ben ik op U verliefd en een zoet verlangen bevangt mij."
Na dit woord ging hij voor naar het bed en zijn gade ging mede.
Zo dan nu sliepen zij samen in 't bed met doorboorde zijwand.

*

H.J. de Roy van Zuidewijn, 1931

"Vrouw, berisp me niet zo en doe me geen harde verwijten.
Ditmaal, met hulp van Athene, heeft vorst Menelaos gewonnen;
ík win een volgende keer, -ook ons staan goden terzijde.
Kom nu, laat ons naar bed gaan en samen de liefde genieten.
Want nog nooit heeft een sterker verlangen mijn zinnen bevangen
zelfs niet die keer toen ik, jou uit het lieflijke Sparta ontvoerend,
zee koos op onze zeewaardige schepen en wij op het eiland
Kranaë samen, voor 't eerst, in liefde waren verenigd,-
zo verlang ik naar jou en drijft me een zoete begeerte."
Na deze woorden ging Paris, gevolgd door zijn vrouw, naar hun bed en
op het met riemgaten afgewerkt bed legden beiden zich neder.

*

Patrick Lateur, 2010

'Vrouw, scheld me niet zo uit, bezwaar mijn hart
niet met verwijten. Nú heeft Menelaos
mij met Athena's hulp verslagen. Later
win ik van hem, ook óns staan goden bij.
Kom, laten wij ons nu maar op ons bed
neervlijen en genieten van de liefde.
Nog nooit bedwelmde het verlangen zó
mijn zinnen, zelfs die eerste keer niet, toen ik
je schaakte uit het liefelijke Sparta,
meevoerde op mijn schepen die de zee
doorklieven, op het eiland Kranaë
met jou het bed mocht delen en de liefde.
nog méér smacht ik van liefde nu naar jou,
een zoet verlangen houdt me in zijn greep.'
    Zo sprak hij, ging als eerste naar het bed,
zijn echtgenote volgde hem. Zij legden
zich beiden op het rustbed neer - het was
opzij voorzien van gaten voor de zelen.

*

Omhoog