(3) partikel (3 x), verbindend+

(3) voegwoord

(2) 1 sing. plqperf., uitg.: act. (noot 17)
perf.: οἶδα; stam: εἰδ-/οἰδ-/ἰδ-

¹⁷ καίτοιγε εἰ προῄδη: trouwens als ik van tevoren geweten had, namelijk: dat ik hem naar mijn huis zou lokken.

(3) ontkenning
+ -κ voor klinker

(3) partikel

(2) 1 sing. indic. praes., uitg.: act.
praes.: them. (contr.); stam: δοκ-/δοκε-

(1) dat. plur. Μ.
pron. pers.

(3) partikel (combinatie: καί...καί)

(1) acc. plur. M.
gem. decl. (medekl.), stam: θεραποντ-

(2) inf. aor. (sigm.), uitg.: med. (noot 18)
praes.: them.; stam: op dentaal (= τ, δ, θ)

¹⁸ παρασκευάσασθαι: hier: zich gereed laten houden.

(3) partikel (combinatie: καί...καί)

(1) dat. plur. Μ.
lidwoord

(2) inf. aor. (ps.-sigm.), uitg.: act. (noot 8)
praes.: them.; stam: op labiaal (= π, β, φ)

⁸ παραγγέλλω + dat.: (iemand) oproepen, oprtommelen.

(3) voegwoord
met elisie

(3) partikel

(1) acc. plur. N. superlativus (adverbiaal)
ο-/α-decl.; hoort bij adi.: gem. decl./α-, type: ἀληθής

(3) partikel (combinatie: μέν...δέ)

(1) nom. sing. M.
΄het pronomrn αὐτός΄

(1) 1 sing. imperf., uitg.: act. (noot 19)
praes. athem.; stammen: εἰ-/ἰ-; εἰσήειν = εἰσῇα

¹⁹ εἰσῄειν: (imperf.) = εἰσῇα, 1e pers. sing. Voor het imperf.: zie opm. noot 6.

⁶ ἵνα ... ἐτιμωρεῖτο: in de finale bijzin staat een indic. van het imperfectum, omdat hij afhangt van δοκῶ ἂν ὑμῖν ... κελεύειν ἐκεῖνον μεῖναι: denkt u dat ik ... hem verzocht zou hebben (bij me) te blijven?
De "voorzwevende" constructie is een irrealis in de hoofdzin (ἐκέλευον ἂν ἐκεῖνον μεῖναι); daardoor krijgt ook de finale bijzin een indic. van het imperfectum.

(1) acc. sing. N.
pron. interrog.

(3) partikel, verbindend+

(2) 1 sing. indic. plqperf., uitg.: act.
perf.: οἶδα; stam: εἰδ-/οἰδ-/ἰδ-

(3) voegwoord

(1) acc. sing. N. (adverbiaal) (noot 20)
pron. indef.

²⁰ τί γὰρ ᾔδη εἴ τι: want wist ik veel of misschien ...?

(3) partikel + (1) nom. sing. M.
crasis: partikel + pron. dem.

(1) 3 sing. imperf., uitg.: act.
praes. them.; stam: ἐχ-/σχ-

(3) partikel

(3) prepositie

(1) gen. plur. M., superlativus (noot 21)
ο-/α-decl., hoort bij πολύς

²¹ ὡς μετὰ πλείστων μαρτύρων: samen met zoveel mogelijk getuigen.

(3) partikel, verbindend

(1) gen. plur. M.
gem. decl. (medekl.), stam: μαρτυρ-

(1) acc. sing. F.
lidwoord

(1) acc. sing. F.
α-decl. (α-groep)

(2) 1 sing. imperf., uitg.: med. (noot 22)
praes.: them. (contr.); stam: ποιη-/ποιε-

²² τὴν τιμωρίαν ποιοῦμαι: de straf voltrekken. Voor het imperf.: zie opm. noot 6.

⁶ ἵνα ... ἐτιμωρεῖτο: in de finale bijzin staat een indic. van het imperfectum, omdat hij afhangt van δοκῶ ἂν ὑμῖν ... κελεύειν ἐκεῖνον μεῖναι: denkt u dat ik ... hem verzocht zou hebben (bij me) te blijven?
De "voorzwevende" constructie is een irrealis in de hoofdzin (ἐκέλευον ἂν ἐκεῖνον μεῖναι); daardoor krijgt ook de finale bijzin een indic. van het imperfectum.

(3) adverbium

(3) partikel, verbindend+
met elisie

(2) acc. sing. N.
gem. decl. (medekl.), stam: οὐδεν-/οὐδεμια-

(2) nom. sing. M. ptc. perf., uitg.: act.
perf.: οἶδα; stam: εἰδ-/οἰδ-/ἰδ-

(1) gen. plur. N.
lidwoord

(1) dat. sing. F.
pron. dem.

(1) dat. sing. F.
lidwoord

(1) dat. sing. F.
gem. decl. (medekl.), stam: νυκτ-

(1) acc. plur. M.
pron. rel.

(1) nom. sing. M.
ο-/α-decl.

(3) partikel

(2) 1 sing. imperf., uitg.: act. (noot 16)
praes.: athem.; stam: ἐσ-

¹⁶ οὒς οἷός τε ἦν: degene die ik in staat was, namelijk: om mee te nemen (λαβεῖν). De relatieve bijzin is het object bij λαβών.

(2) 1 sing. indic. aor. (them.), uitg.: act. (noot 23)
praes.: them.; stam: ληβ-/λαβ-

²³ παραλαμβάνω: met zich meenemen.

(3) partikel

(1) dat. sing. M.
pron. pers.

(2) 2 plur. imperat. aor. (stam), uitg.: act.
praes.: them.; stam: βη-/βα-

(1) gen. plur. N.
pron. dem.