Woorden 14.1
|
Klik een woordbetekenis aan. Klik vervolgens in het tekstvak van het Griekse woord waar de betekenis bijhoort. Een betekenis terugzetten? Klik op de desbetreffende betekenis in de rechterkolom.
|
macht, vermogen
δύναμις, δυνάμεως, ἡ
mooist, zeer mooi
κάλλιστος
oog
ὀφθαλμός, ὁ
afwezig zijn
ἄπειμι (< εἰμί)
roepen, schreeuwen
βοάω
geven
δίδωμι
verliefd zijn op, verlangen naar
ἐράω + gen.
neerzetten, neerleggen
καθίστημι
(over)winnen, overwinnaar zijn
νικάω
1. voorbij laten gaan; 2. toelaten, binnen laten, toestaan
παρίημι
zeggen, beweren, ja zeggen
φημί
1. van ... vandaan, vanaf; 2. vanaf, sinds
ἀπό + gen.
sinds
ἀφ΄ οὗ
zeer, erg, luid
μεγά
(of) ... of (vragend)
πότερον ... ἤ