WOORDEN   Α Β Γ Δ Ε Ζ Η Θ Ι Κ Λ Μ Ν Ξ Ο Π Ρ Σ Τ Υ Φ Χ Ψ Ω    
NAMEN Α Β Γ Δ Ε Ζ Η Θ Ι Κ Λ Μ Ν Ξ Ο Π Ρ Σ Τ Υ Φ Χ Ψ Ω    
AUTEURS A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X IJ Z
 
 
VOLK EN NATIE
 
Door onderlinge rivaliteit en het streven naar zelfbeschikking hebben de πόλεις
zich niet tot één Griekse natie ontwikkeld. Slechts onder de dreiging van een
vreemde vijand, de Perzen, kwamen ze incidenteel en voor korte tijd tot politieke
eenheid. Toch voelden de Grieken zich wel degelijk één volk, maar hun
panhelleens denken was vooral ideëel bepaald. Door afkomst, taal, religie,
wetten en gewoonten, kortom door heel hun beschaving, voelde ze zich superieur
aan de niet-Grieken, de  βάρβαροι (brabbelaars), die zij als vreemd en anders
ervoeren.
De geschiedschrijver Herodotus verwoordt de ervaring één te zijn aldus:
 
…αὖτις δὲ τὸ Ἑλληνικόν, ἐὸν ὃμαιμόν τε καὶ ὁμόγλωσσον, καὶ θεῶν
ἱδρύματα τε κοινὰ καὶ θυσίαι ἤθεά τ᾿ὁμότροπα. (Hist. viii,144)
 
…en verder is er de Griekse gemeenschap, één van bloed en taal, zijn er de
heiligdommen en culten die we delen, en onze gelijksoortige leefwijze.
 
Lof van het woord
Hoezeer het cultureel gekleurde panhellenisme gedragen werd door de, blijkt uit
Isocrates’ doctrine van het woord1. In feite is dit een lofprijzing van de Griekse
taal.
 
De samenbindende kracht van het woord

Door zijn overtuigingskracht verheft het woord de mensen boven de dieren en

maakt het hun mogelijk zich in πόλεις te verenigen en daarbinnen een
geciviliseerd leven te leiden.
 
Isokrates, Antidosis 253-254
253. Οὐκοῦν χρὴ καὶ
καὶ περὶ τῶν λόγων: i.e. ook over de retorica.
περὶ τῶν λόγων τὴν αὐτὴν ἔχειν
ἔχειν: de geïmpliceerde subjectsaccusativus is ἡμᾶς.
διάνοιαν ἥν περ
ἣν περ: sc. ἔχομεν.
καὶ
περὶ
περὶ τῶν ἄλλων: sc. τεχνων.
τῶν ἄλλων, καὶ μὴ περὶ τῶν ὁμοίων τἀναντία
τἀναντία γιγνώσκειν: tegenstrijdig oordelen;
τἀναντία: crasis van τά en ἐναντία.
γιγνώσκειν
γιγνώσκειν: de geïmpliceerde subjectsaccusativus is ἡμᾶς.
, μηδὲ πρὸς
τοιοῦτο πρᾶγμα δυσμενῶς
δυσμενῶς...διακειμένους: διακεῖμαι + adverbium: er…aan toe zijn, …gesteld zijn.
φαίνεσθαι
φαίνεσθαι: de geïmpliceerde subjectsaccusativus is ἡμᾶς.
διακειμένους
διακειμένους: congrueert met de geïmpliceerde subjectsaccusativus (ἡμᾶς) bij γιγνώσκειν.
, ὃ
: het antecedent is περὶ τῶν λόγων… διακειμένους.
πάντων τῶν
ἐνόντων ἐν τῇ τῶν ἀνθρώπων φύσει πλείστων ἀγαθῶν αἴτιόν ἐστι. τοῖς μὲν
γὰρ ἄλλοις οἷς
οἷς ἔχομεν: ἃ ἔχομεν; er heeft attractie van het pronomen relativum οἷς aan het antecedent τοῖς...ἄλλοις plaatsgevonden.
ἔχομεν, ὅ
ὅ περ ἤδη καὶ πρότερον εἶπον: parenthese (het zinnetje staat zelfstandig in een andere zin).
περ ἤδη καὶ πρότερον
πρότερον: cf. Panegyricus 48.
εἶπον, οὐδὲν τῶν ἄλλων
ζώων
ζώων: = ζῴων.
διαφέρομεν, ἀλλὰ πολλῶν
πολλῶν: (sc. ζώων) genitivus comparationis bij καταδεέστεροι.
καὶ τῷ τάχει καὶ τῇ ῥώμῃ καὶ ταῖς ἄλλαις
δ᾿ ἡμῖν εὐπορίαις καταδεέστεροι τυγχάνομεν ὄντες·  254. ἐγγενομένουC
τοῦ
τοῦ πείθειν: gesubstantiveerde infinitivus, met lidwoord.
πείθειν ἀλλήλους
ἀλλήλους: objectsaccusativus bij πείθειν.
καὶ δηλοῦν πρὸς ἡμᾶς αὐτοὺς περὶ
περὶ ὧν: (= περὶ τούτων, ἂ) δηλόω wordt hier niet geconstrueerd met een accusativus maar met περί + gen.
ὧν ἂν
βουληθῶμεν, οὐ μόνον τοῦ
τοῦ θηριωδῶς ζῆν: complement (infinitivusconstructie) bij ἀπηλλάγημεν;
τοῦ...ζῆν: gesubstantiveerde infinitivus, met lidwoord.
θηριωδῶς ζῆν ἀπηλλάγημεν, ἀλλὰ καὶ
συνελθόντες πόλεις ᾠκίσαμεν καὶ νόμους ἐθέμεθα καὶ τέχνας εὕρομεν,
καὶ σχεδὸν
σχέδον ἅπαντα τὰ δι᾿ ἡμῶν μεχανημένα: object bij συγκατασκευάσας.
ἅπαντα τὰ δι᾿ ἡμῖν μεχανημένα
μεμηχανηνένα: met passieve betekenis.
λόγος ἡμῖν ἐστιν ὁ συγκατα-
σκευάσας.
 
Vertaling
Tekst
Aantekeningen
 
  Flavius Josephus
  Andere auteurs
Omhoog